Sunday, July 6, 2014

TROMSØ MIDNIGHT SUN MARATHON '14, DEEL 2


‘Tsja. Steek. Nou, hopelijk trekt het snel weg.’ De ironie van deze gedachte bij de start zou snel genoeg blijken. Om maar meteen met de deur in huis te vallen: ik had 21 juni 2014 een slechte hardloopdag.  Het voelde zwaar vanaf de start, en dat is niet meer veranderd. Tot aan de finish, 4:02:59 later. Maar laat ik beginnen bij het begin.
De opluchting bij de start was groot. Het Lange Wachten was klaar, nou was het gewoon lopen. Doen waar we al vele maanden voor trainden en vele jaren over praatten.
De eerste kilometers maakte ik me meteen een beetje zorgen. Niet alleen was ik in de voorbereiding niet voorbij de 30K geweest (zo’n zeven weken voor de marathon), ik liep gewoon niet lekker.
We pakten ons van tevoren besproken tempo van 5:30min per kilometer en bleven gaan. Ik hoopte dat mijn normale diesel-gevoel wel een keer zou komen.
De brug, die we bijna meteen op moesten en op 20K weer, viel mee. Natuurlijk  ging het pittig omhoog (50m omhoog in ongeveer 700m), maar het ging prima. De eerste 10K kwam ik nog best door, al merkte ik al wel dat ik weinig kopwerk kon doen. Ik dook achter mijn broer, en hield mijn bek. Heel veel meer zat er niet in.
Halverwege: de tweede keer de brug op.
Halverwege: de tweede keer de brug op.
Halverwege begon het echt zwaar te worden. Na ongeveer een uur en 55 minuten zaten we op de helft. Dit was mijn langzaamste ‘halve marathon’ ooit en veruit de zwaarste. Mentaal was het ook zwaar: we liepen halverwege weer door door Tromso, en waar uiteindelijk de finish ook zou zijn. Alles in mij wilde maar een ding: daar blijven. Klaar zijn. Niet nog eens twee uur lopen op mijn benen die onderhand aanvoelden als een mix tussen stijfsel en yoghurt.
Maar daar gingen we, Tromso weer uit. Onbekend terrein in. Onderhand nam ik al lang de kop niet meer over. Mijn grote broer Leonard hing voor me, moedigde me aan en vertelde me waar de kuilen en gaten in de weg zaten.
Acht jaar ouder is mijn broer, maar we zijn al vele jaren gelijk aan elkaar. Hij noemt me ‘broertje’, en dat kan juist omdat ik me niet een kleiner broertje voel. Tijdens de marathon doken we echter langzaam onze oude rollen in. Mijn grote broer beschermde me, hield me uit de wind en bleef op me inpraten. Het kleine broertje kon alleen maar dankbaar knikken en doorlopen. 
Eerst praatten we nog, geinden we wat, ook over het feit dat ik juist vandaag een rotdag moest hebben. Met elke kilometer werd ik stiller. Ik hoorde hem nog wel, ik kon alleen niet zoveel meer terug zeggen.
Toch was het genieten. Onderhand was het na elven in de avond, en liepen we in het licht door prachtige heuvels, mooie koude meertjes en zagen we overal om ons heen besneeuwde bergtoppen. Dit besef bleef gelukkig zo nu en dan doordringen. Hoe stuk ik ook zat, zo nu en dan keek ik om me heen en kon ik alleen maar denken, ‘We doen het! We lopen een marathon! Hier in Noorwegen!’ Heel vaak drong het niet tot me door. De keren dat ik het wel besefte, waren prachtig.
De temperatuur was pittig. Nee, eigenlijk was de temperatuur prima, de wind was pittig. Ik liep zonder handschoenen en schrok toen ik rond de 25K een gelletje probeerde te pakken en niet eens de rits van mijn Camelbak open kreeg. Mijn vingers deden totaal niet meer wat ik wilde. Na de mouwen over mijn handen getrokken te hebben, kwam langzaam het gevoel terug, en kon ik weer een vloeibaar tubetje blegh met citroensmaak eten.
Ik had lang geprobeerd om het luisteren naar muziek uit te stellen. Maar ergens in de kilometers het dorp weer uit, merkte ik dat het tijd werd. Muziek heeft altijd een magische invloed op me. Nou ja, voor mij magisch. Mensen die dan om mij heen lopen zullen waarschijnlijk een ander woord gebruiken. Ineens vind ik energie, klap ik mee op de maat en schreeuw (in mijn hoofd: zing als een nachtegaal) ik mee met het refrein. Belangrijker nog: ik voel me sterk en goed.
En dat voelde ik me ook! Na ongeveer 23K voelde ik me eindelijk goed! Tot ongeveer 28K. Toen stortte de hele boel weer in elkaar en voelde ik me weer een drol op sportschoenen. De muziek werd ineens de soundtrack van mijn slapheid.
Toen ik nog naast Leonard kon lopen.
Toen ik nog naast Leonard kon lopen.
28 kilometer had ik gelopen toen ik bedacht: ik heb echt geen idee hoe ik nu nog meer dan 14 kilometer eruit ga duwen. Met elke stap dacht ik na over hoe lang dit nog was. ‘Dat is dus nu nog een 10K wedstrijd, en dan nog eens een bijna-5K wedstrijd’. De motivatie zakte in mijn schoenen en kwam niet meer terug.
Ik besloot anders na te gaan denken. Vanaf 30K was elke stap een nieuw afstandsrecord en daar hield ik mij aan vast. ‘Elke stap’ werd het nieuwe motto. Elke stap was er eentje. Een stap dichter bij de finish. Ik moest wel hier ons tempo loslaten. Het kon gewoon niet meer.
Leonard en ik hadden al een tijdje voor mijn blessure besloten: we lopen de marathon samen, start tot finish. Toen dachten we dat dit zou betekenen: ik houd mij in en pas mij aan. Tijdens en na de blessure, toen het even niet zeker was of ik wel zou kunnen starten, merkten we al dat onze belofte een ander karakter aannam: Leo zou moeten remmen om bij mij te blijven.
Rond de 30K ben ik even naast mijn broer gaan lopen. ‘Jij moet kiezen,’ zei ik. Wat ik bedoelde was duidelijk. Leonard wilde graag onder de 4 uur zijn eerste marathon lopen, en al liepen we nog minuten voor op dat schema, ik voelde dat ik dat niet ging halen.
Ik heb geen idee meer wat hij precies zei, maar het kwam geloof ik neer op ‘bewaar je adem voor lopen in plaats van domme dingen zeggen. Duik achter me en we gaan de finish halen.’ 
Binnenkort: het laatste deel van het verslag over de Midnight Sun Marathon!

No comments:

Post a Comment