Tuesday, July 15, 2014

Tromsø 3: Murius


Dit is het derde en laatste deel van het verslag over onze eerste marathon. Daarna houd ik erover op, beloofd!

Zo liepen we verder. Leonard voorop met zijn bek in de wind, ik erachter, starend naar zijn rug. Nou ja, eerst nog zijn rug. Toen zijn onderrug. Toen kwam het besef dat ik al meerdere kilometers naar zijn kont aan het kijken was. Beseffend dat nonstop naar de billen van je broer kijken wellicht wat raar is, probeerde ik met mijn blik weer op te klimmen naar zijn rug. Maar het ging niet meer. En het kon me ook steeds minder schelen. 

Rond die 30K kwam een vervelend besef: ik ben tegen de muur aangelopen. Die muur, waar we zoveel over gehoord hadden. Die muur, die vaak rond de 37K de kop op doet. 37K, niet 30K. Na bijna drie uur lopen en positief proberen te denken, kon ik ineens niet meer om een gedachte heen: ik kan nu nooit nog een uur hardlopen.

Maar heel even mocht deze gedachte blijven. Zo ging ik het nooit halen. Ik besloot mijn Garmin te bedekken met mijn mouw, niet meer naar te kijken. Als mijn pols trilde, wist ik dat we weer een kilometer verder waren. Meer wilde ik niet meer weten.

De kilometers hierna, tot rond de 38K, ik weet er niet zo heel veel meer over. Ik liep achter Leo. Elke stap was er een. Langzaam begon ik ook misselijk te worden, en keek boos mijn gelletjes aan, die naar mijn idee de boosdoener waren. Dit werd een dilemma: de gelletjes waren niet meer te eten, maar ze gaven me wel elke keer even een paar honderd meter die niet zo zwaar waren. Dooreten dus, tegen heug en meug in.

Rond de 38K begon mijn rechterbeen te krampen. Op twee plekken, mijn tenen en mijn kuit. Ik vond dit niet heel gek, ik was nog nooit zo ver geweest, en het parcours glooide bijna de hele marathon op en neer. Mijn rechterbeen wist feilloos wanneer we omhoog gingen, de kramp kwam dan heel langzaam op.

Ik wilde alleen niet stoppen. Ik had namelijk geen idee of ik daarna nog kon herstarten. Uiteindelijk moest ik even stilstaan, de kramp die zo langzaam opkwam was niet meer tegen te houden. Daar stonden we ineens. In the middle of nowhere, naast een meer, 4 kilometer van de finish, strekkend tegen een verkeersbord.

Redelijk snel voelde mijn been beter, en konden we dus weer. Heel even liepen we stapvoets, misschien zo’n 50 meter. Toen gooide ik mijn lichaam maar naar voren, hopend dat mijn benen hierdoor weer in beweging zouden komen. En Leonard? Die stopte gewoon met mij mee, terwijl het overduidelijk was dat hij helemaal niet op een stop zat te wachten.

Om ons heen begon het onderhand op een veldslag te lijken. Lopers zaten of lagen op de grond of liepen wezenloos richting de finish. Ik voelde me erg negatief, maar ik merkte dat het me motiveerde. ‘Ik loop nog! Ik ben er nog! Ik haal jou en jou en jou in!’ 

Rond de 39K kwam een besef: Ik ga het halen. Al loop ik vanaf hier, ik ga het halen. We gaan het halen! 39K lang had ik echt mijn twijfels hierover, maar op dat moment wist ik het zeker. Ik zou nu heel graag zeggen dat dit mij de kracht gaf om als een trainende Rocky mijn laatste kilometers af te leggen. Dat ik mijn broer high fivede, het voortouw nam en fris en naar bloemetjes ruikend de finish over huppelde. Maar zo ging het niet, ik strompelde gestaag door. Maar de gedachte was er. We zijn er bijna, maar nog niet helemaal (he-le-maal!).

De laatste kilometers waren clichématig de langste. Elke kilometer stond er een bordje met hoeveel je er nog moest en het bordje ‘2’ kwam maar niet in zicht. Ik liep en ik liep en ik liep, maar geen bordje met het getal 2 erop.

Boos en wanhopig riep ik uiteindelijk naar Leonard waar de &*&^% dat ^@$#@$ bordje was, die verbaasd reageerde dat we daar allang voorbij waren. Hij had me er blijkbaar al op gewezen, én ik heb daar  ook nog op gereageerd. Ik wist dit alleen niet meer.

Leuk man, marathons.

De laatste kilometer was een prachtige ervaring. Vooral de laatste 500 meter. Het Noorse publiek, al de hele marathon ongelooflijk fanatiek in hun aanmoedigingen ('Heya!' is duidelijk de Noorse 'Hup!'), stond rijen dik, soms met biertje in de hand (het was Midzomer Festival) in de nacht te kijken hoe één voor één alle lopers over de finishlijn kwamen. Voor het eerst in vele kilometers kwam ik weer naast Leonard lopen en had ik drie lagen kippenvel. 

Met nog zo’n 100 meter te gaan, pakten we elkaars handen vast, gooiden we die de lucht in en pakten we ons moment. Onze marathon, onze training, onze bloed, zweet en tranen. Onze finish.
Leo schreeuwde het uit, ik kon alleen maar lachen. Grijs als een kerkmuis viel ik in de armen van mijn broer, en heb ik hem geloof ik zo’n 83 keer bedankt. Zonder hem heb ik geen idee of ik de finish had kunnen halen. Maar dat maakte niet meer uit.

De eindtijd die Leonard wilde, hebben we niet gehaald. We weten allebei dat Leo dat prima had kunnen halen, en ik hoop dat hij dit op een dag wel haalt.

Na 4 uur, 2 minuten en 59 seconden was het klaar. 

Ik was te ver gegaan, dat liet mijn lichaam me vooral in de 24 uur na de finish weten. Die nacht sliepen we nauwelijks (sowieso erg moeilijk als het altijd licht is), kreeg ik kramp op plekken waarvan ik niet wist dat ik ze had en heb ik heel elegant een plastic zak volgekotst toen we terug op onze kamer waren. En ja, het was het allemaal waard.

Met je broer op vakantie gaan naar zo’n bijzondere plek vond ik al prachtig. Al had ik de marathon niet kunnen uitlopen, dan was het alsnog heel speciaal geweest om supporter te zijn. De spanning, de kou, de bergen, samen met je broer in het puntje van Noorwegen een marathon lopen, het was een unieke ervaring die ik voor altijd zal onthouden. 

Dank je broer, voor dit avontuur! 

PS: Echt Leo, iedereen die ooit nog tegen jou zegt dat je looptechniek niet goed is, of dat je dit soort afstanden niet aankan, die moet mij even bellen. Wat liep jij goed! (en ik kan het weten, heb je toch een dikke drie uur geanalyseerd J)


No comments:

Post a Comment